Het volledige universum is opgebouwd uit vijf elementen: Ether, lucht, vuur, water en aarde. Deze vijf elementen vormen de drie dosha’s, de drie werkzame Ayurvedische bio-principes; vata, pitta en kapha. Deze zijn werkzaam in alles, dus ook in de mens.
Vata staat voor beweging (bv. motoriek, bloedsomloop, ademhaling, zenuwgestel.) Pitta staat voor transformatie (bv. spijsvertering, metabolisme, ook omzetting van licht en emoties). Kapha staat voor samenhang, materie (bv. stabiliteit en groei)
Vata, pitta en kapha moeten in evenwicht zijn. Onbalans kan ziekte teweegbrengen. Het zelf herstellend vermogen is elke seconde bezig onbalans te herstellen!
Elk mens wordt geboren met een unieke Vata-Pitta-Kapha balans, de zogenaamde geboorte- of grondconstitutie. In deze balans voelt iemand zich gezond en goed. Als door omstandigheden, o.a. onjuiste voeding en leefstijl, de natuurlijke harmonie verstoord raakt, zal het lichaam dit te meteen trachten te herstellen. Indien we echter langdurig dingen blijven doen die niet met onze aanleg stroken, dan zal de rek uit het zelf herstellend vermogen raken en geeft het lichaam signalen af dat er iets veranderd dient te worden. Als we deze negeren worden we op den duur ziek. Omdat we meestal niet weten wat werkelijk goed voor ons is en wat juist niet, wordt wel gezegd dat ziekte een staat van onbewustheid is.
Er worden 10 geboorteconstitutie typen onderscheiden;
Vata – Pitta – Kapha
En de combinaties; VP VK PK KP KV PV VPK
Dit houdt niet in dat er maar tien soorten mensen bestaan! Het geeft slechts de overheersende dosha(s) weer, maar alle dosha’s (elementen) zijn altijd aanwezig. Bijvoorbeeld: als iemand een pitta persoon is, houdt dat niet in dat vata en kapha er niet zijn; ze zijn alleen min of meer ondergeschikt aan pitta.
Hieronder kan een zelf test worden gedaan. Dat geeft een indicatie van de grond constitutie, maar maakt geen onderscheid tussen aanleg en disbalans. Alleen een polsdiagnose kan definitief uitsluitsel geven.
De VATA constitutie
Deze dosha staat onder invloed van de elementen lucht-ether. Zij reguleert alle soorten bewegingen in het lichaam. Het volgende kan worden teruggevonden in een persoon met VATA constitutie; 1. Hij of zij is erg actief. 2. Onvermogen lang op één plaats te blijven. 3. Steeds nieuwe ideeën formuleren. 4. Neiging tot sterke jaloezie, maar vaak ongeregeld. 5. Hij of zij is vatbaar voor onregelmatige darmbewegingen. Het element lucht heeft de neiging de huid uit te drogen, een van de eerste signalen van vata onbalans, evenals het haar en de nagels. De aderen zijn op de handen heel duidelijk zichtbaar. Vata mensen zijn doorgaans niet gezegend met een erg sterk gestel. Ze kunnen moeilijk op één plaats blijven en zien op tegen zware fysieke arbeid. Hoewel ze een goed bevattingsvermogen hebben laat het geheugen hen vaak in de steek. Slapeloosheid of weinig behoefte aan slaap is kenmerkend voor dit type; als ze al slapen is dat soms zelfs met de ogen open. Ze neigen er naar slechts de minimum beleefdheidsvormen in acht te nemen en tonen vaak geen enkele dankbaarheid voor aan hen verleende gunsten. Ze maken weinig vrienden, en vriendschappen zijn niet diep of van lange duur. Mensen die uiterlijk van het VATA type zijn, zijn dat vaak geestelijk ook. Enkele trefwoorden die bij VATA passen zijn: angst, onrust, opwinding, besluiteloosheid, grilligheid. Het bevattingsvermogen is net zo goed als het vermogen te vergeten. Snel emotioneel, gevoelig maar onstabiel. Geen moed; eerder laf. Geen goede leiders, geen goede navolgers.De PITTA constitutie
Pitta bestaat uit de elementen vuur en water, belichaamt dus hitte, en staat voor alle omzettings-activiteiten in het lichaam. Iemand met een pitta aanleg heeft een mooie glansrijke huid en zacht zijdeachtig haar. De pitta dosha is overheersend tijdens de jeugd (pubertijd) en daarom staat een pitta persoon als symbool voor jeugdigheid. Overactiviteit van pitta veroorzaakt echter vroege veroudering/rimpeling van de huid en vroegtijdige vergrijzing. De handpalmen en voetzolen zijn meestal warm en zweterig en de tong rood. Pitta-personen zijn zeer intelligent, hebben vaak een schittering in de ogen, hebben een goed geheugen en zijn over het algemeen dapper en moedig. Het vuur in ze komt tot uiting in de neiging snel boos te zijn. Ze koelen echter ook weer snel af, omdat het waterelement in pitta het vuur weer blust als het opvlamt. Ze zijn verder begiftigd met een precieze, messcherpe logica en hebben elke situatie onder controle omdat ze overal meester over zijn. Het ego is belangrijk. Het pitta individu verteert z’n maal snel en verlangt snel weer naar een nieuwe maaltijd. Ofschoon ze goed eten zijn ze niet in staat veel fysiek werk te verrichten. Hij of zij verlangt naar de koude van de winter en heeft een hekel aan de warmte van de zomer. Gedurende de zomer prefereren ze koude dranken en hebben een afkeer van sterk gekruid eten. Ze hebben veel slaap nodig en haten het soms om wakker te moeten zijn. Hyperactiviteit, maagzweren, hoge bloeddruk, huidziekten, misselijkheid, braken en diarree komen gemiddeld meer voor bij pitta constituties. Een kind met pitta eigenschappen prefereert zoet en moet niet worden gedwongen te eten wat hij/zij niet lekker vindt. Sterk gekruid en scherp voedsel dient door pitta mensen te worden vermeden. Enkele trefwoorden voor pitta zijn: Snel kwaad, uiten dit gemakkelijk. Logisch, kritisch, goed bevattingsvermogen, intelligent. Snel emotioneel. Punctueel, overtuigend, sterke wil, waardig, goede leiders. Aardig voor vrienden, wreed voor opponenten. Avontuurlijk, moedig, roekeloos, vindingrijk, vaak handig. Scherp geheugen. Niet sentimenteel.De KAPHA constitutie
De rustige en langzame KAPHA dosha is de derde hoek van de driehoek, gevormd uit aarde en water staat kapha voor stabiliteit en sereniteit. Deze personen hebben dik, donker haar, grote maar rustige ogen en ruim vet, dat nooit lijkt te zullen verdwijnen. Het kapha kind leert langzaam, past zich gemakkelijk aan en is gehoorzaam aan de ouders. Ze eten, spelen en slapen goed. Vetlagen tussen huid en spieren zijn zeer gebruikelijk voor kapha mensen. De aderen op de handen zijn daardoor niet zichtbaar. De Kapha mens heeft schijnbaar nooit honger en neemt heel gemakkelijk in gewicht toe. Gewoonlijk zijn ze langzaam en hebben weinig haast als ze ergens naar toe moeten. Nooit zullen ze snelle of impulsieve beslissingen nemen. Ze zijn nederig en blijven het liefst op de achtergrond. Ze zijn respectvol en gezegend met de stabiliteit die aarde en water hen schenkt. Ze vormen zeer diepe relaties. Het zijn loyale vrienden, kunnen goed luisteren en hebben weinig behoefte veel te praten. Het liefst hebben ze een levenshouding van ‘leven en laten leven’. Kapha mensen zijn gevoelig voor ziekten van de luchtwegen; verstopte neus en hoofdpijnen door holte ontstekingen veroorzaakt. Karakteristiek is ook de hekel aan koud weer en koude soorten voedsel.(ijs). Kapha personen zijn gevoelig voor gewrichtspijnen. De kapha dosha is het meest prominent tijdens de (jonge) kindertijd. Het beheerst de opbouwende processen. Kapha mensen lijden dus onder vetzucht, arteriosclerose, astma, en hoest, evenals div. andere stofwisselings ziekten zoals diabetes. Enkele trefwoorden voor kapha zijn: “Waterige” emoties als liefde, verlangen, romantiek, sentiment. Aardig, behulpzaam, loyaal, trage reacties, conservatief, verlegen, onderdanig. Veel vrienden. Gehecht aan woonplaats, cultuur, familie, religie, etc. Houden niet van reizen. Hechten zich gemakkelijk, onthechten zich zeer moeilijk. Uiten emoties moeilijk, vooral boosheid. Geestelijk stabiel, intuïtief, hebben tijd nodig om tot juist begrip te komen.Grond constitutie zelf-test
Beantwoord onderstaande 40 vragen zo eerlijk mogelijk en tel aan het einde het aantal A’s, B’s en C’s op. Hoofdzakelijk A = VATA Hoofdzakelijk B = PITTA Hoofdzakelijk C = KAPHA.
Als je op een (bijna) gelijk aantal A’s, B’s of C’s uitkomt, dan bent u een combinatietype. (Bijvoorbeeld: 15A + 15B +10C = Vata – Pitta type).
Bij de keuze voor A,B of C is het niet noodzakelijk dat aan alle daarachter vermelde karakteristieken wordt voldaan. Kies datgene wat het meest bij je past.
Deze test geeft een aardig beeld, maar maakt geen onderscheid tussen aanleg en onbalans. Alleen een polsdiagnose kan dit verschil duidelijk maken.
1.Lichaamsbouw
A.Lang, dun, kort, slecht ontwikkelde lichaamsbouw.
B.Middelmatig van lengte, matig ontwikkelde bouw.
C.Kort, stevig tot corpulent, goed ontwikkelde bouw.
2.Gewicht
A.Laag, duidelijk zichtbare botten.
B.Matig, goed spierweefsel.
C.Zwaar, neiging tot zwaarlijvigheid.
3.Gelaatskleur/voorkomen
A.Vaal, tanig,bruinig,dof.
B.Rood,rossig, blozend.
C.Wit, bleek.
4.Huid
A.Dun, droog, koud, ruw, barstend, duidelijk zichtbare
aderen.
B.Warm, vochtig, rose,ev.mee-eters, sproeten, acn.
C.Dik, wit, vochtig, koud, zacht, egaal.
5.Haar
A.Weinig, grof, droog, bruin, krullend.
B.Matig, fijn, zacht,vroeg grijs of kaal.
C.Overvloedig, vettig, dik, golvend, glanzend.
6.Hoofd
A.Klein, onvast.
B.Middelmatig.
C.Groot,stabiel.
7.Voorhoofd
A.Klein.
B.Met rimpels.
C.Groot.
8.Wenkbrouwen
A.Klein, dun, onregelmatig.
B.Matig, fijn.
C.Dik, borstelig, veel haren.
9.Wimpers
A.Klein, droog, stevig.
B.Klein, dun, fijn.
C.Lang, dik, vettig, stevig.
10.Ogen
A.Klein, droog, smal, bruin, dof, onvast.
B.Middelmatig, smal, rood(snel ontstoken),
groen,doordringend.
C.Groot, wijd, prominent, dik, vettig, wit, sprekend.
11.Neus
A.Smal, klein, droog, krom en/of scheef.
B.Middelmatig.
C.Dik, groot, stevig, vettig.
12.Lippen
A.Smal, klein, donker, droog, onvast.
B.Middelgroot, zacht, rood.
C.Dik, groot, vettig, egaal, stevig.
13.Tanden en tandvlees
A.Dun, droog, klein, ruw, onregelmatig, terugtrekkend
tandvlees.
B.Middelmatig, zacht, rose, snel bloedend tandvlees.
C.Groot, dik, zacht, rose, vettig.
14.Schouders
A.Smal, klein, vlak.
B.Middelmatig.
C.Breed, vlezig, stevig, vettig.
15.Borst
A.Mager, klein, smal, weinig ontwikkelt.
B.Middelmatig.
C.Breed, groot, goed tot overontwikkelt.
16.Armen
A.Dun, klein, weinig ontwikkelt.
B.Middelmatig.
C.Groot, vlezig, lang, goed ontwikkelt.
17.Handen
A.Klein, dun, droog, koud, ruw, kloven, onvast.
B.Middelmatig, warm, rose.
C.Groot, vlezig, vettig, koel, stevig.
18.Kuiten
A.Klein, hard.
B.Los, zacht.
C.Rond, gevormd, stevig.
19.Voeten
A.Klein ,dun, droog, ruw, kloven, onvast.
B.Middelmatig, zacht, rose.
C.Groot, dik, hard, stevig.
20.Gewrichten
A.Klein, dun, droog, onvast,”knakkend”.
B.Middelmatig, zacht, los.
C.Groot, dik, goed en stevig gebouwd.
21.Nagels
A.Klein, dun droog, ruw, donker.
B.Middelmatig, zacht, rose.
C.Groot, dik, egaal, wit, stevig, vettig.
22.Urine
A.Weinig, moeizaam, kleurloos.
B.Overvloedig, geel tot rood, brandend.
C.Matig, witachtig tot melkachtig.
23.Ontlasting
A.Weinig, droog, hard, moeizaam en/of pijnlijk, gas,
neiging tot constipatie.
B.Veel, los, neiging tot diarree,met brandende sensatie.
C.Matig, stevig, slijm in de ontlasting.
24.Zweet/lichaamsgeur
A.Weinig, zonder geur.
B.Overvloedig, heet, sterke geur.
C.Matig, koud, plezierige geur.
25.Eetlust
A.Variabel, grillig.
B.Sterk,snel.
C.Constant, matig.
26.Stem
A.Laag, zwak, rauw.
B.Hoog van toon, scherp.
C.Plezierig, diep, welluidend.
27.Manier van spreken
A.Snel, onlogisch, grillig, spraakzaam.
B.Matig, goed met argumenten, overtuigend.
C.Langzaam, beslist, niet spraakzaam.
28.Mentale aard
A.Snel, gemakkelijk aanpassend, besluiteloos.
B.Intelligent, doordringend, kritisch.
C.Langzaam, evenwichtig, (s)loom.
29.Geheugen
A.Slecht; begripsvermogen is prima, maar vergeet snel.
B.Scherp, helder.
C.Langzaam van begrip, maar zeer goed geheugen.
30.Emotionele aanleg
A.Angstig, bezorgd, nerveus.
B.Kwaad, gerriteerd, twistziek.
C.Kalm, tevreden, gehecht, sentimenteel.
31.Aard
A.Grillig, wisselend, rebel.
B.Vasthoudend, fanatiek, leider.
C.Constant, loyaal, conservatief.
32.Slaap
A.Licht, neiging tot slapeloosheid.
B.Matig, kan wakker worden maar valt dan spoedig
weer in slaap.
C.Zwaar, diep, moeite met wakker worden.
33.Dromen
A.Vliegen, beweging, rusteloosheid, nachtmerries.
B.Kleurrijk, gepassioneerd, conflicten.
C.Romantisch,sentimenteel, droomt weinig.
34.Gewoonten
A.Houdt van bewegen, reizen, parken, toneelspel,
grappen, verhalen, dansen, artistieke activiteiten.
B.Houdt van sport, politiek, schilderen en jagen.
C.Houdt van water, zeilen, bloemen, cosmetica,
zaken doen.
35.Aktiviteit
A.Snel, instabiel, grillig, hyperactief.
B.Middelmatig, gemotiveerd, moet doel hebben en gaat
daar recht op af.
C.Langzaam, evenwichtig, statig.
36.Inspanningsververmogen
A.Laag, slecht uithoudingsvermogen, start en stopt snel.
B.Middelmatig, verdraagt slecht hitte.
C.Sterk, goed uithoudingsvermogen maar komt
moeizaam op gang.
37.Seksueel karakter
A.Variabel, weinig lust, afwijkend, sterk verlangen maar
weinig energie. Weinig kinderen.
B.Matig, met passie, twistziek, dominant.
C.Laag maar constant sexueel verlangen, goede seksuele
energie, toegewijd, veel kinderen.
38.Gevoeligheden
A.Afkeer van kou en wind, gevoelig voor droogte.
B.Afkeer van hitte, hekel aan zon en vuur.
C.Afkeer van kou en vocht, houdt van wind en zon.
39.Weerstand tegen ziekten
A.Slecht, variabel, zwak immuunsysteem.
B.Middelmatig, aanleg voor infecties.
C.Goed, gelijkmatig, sterk immuunsysteem.
40.Aanleg voor ziekten
A.Ziekten van het zenuwgestel, pijn, artritis, geestelijke
aandoeningen.
B.Koortsige ziekten, infecties, ziekten met ontstekingen.
C.Ziekten van de luchtwegen, slijm, oedeem